Op 29 december jl. verscheen bij AFdH Uitgevers Ein Herz aus Senf van Anika Franke. Het is een soort coming of age-verhaal, getekend en opgetekend in potlood en aquarel. De ontwikkeling van het hoofdpersonage – Franke zelf – is anekdotisch weergegeven, waarbij soms de tekst, soms de afbeelding overheerst.
Ein Herz aus Senf is het nieuwjaarsgeschenk van AFdH, en al ben ik geen abonnee en moest ik het los kopen, een geschenk is het. Franke is vijftien jaar na mij geboren en in een ander land, ik ben niet opgegroeid bij een voetbalclub en mijn ouders zijn niet gescheiden, maar het verhaal dat ze vertelt is zeer herkenbaar. De meeste kinderen groeien op als in een bubbel waarin mama und papa en hun werk- en verenigingsverbanden en de eigen leeftijdsgenootjes de hele wereld vormen. Franke geeft ongeremd en intiem beeld aan de ontdekkingstocht van een ouder wordend kind door herinneringen aan die kleine wereld die langzaamaan steeds groter wordt: papa gaat elders wonen, bureau jeugdzorg klopt aan, evenals de kerk, er komen vakanties naar Nederland, enzovoort. Het geschetste bestaan, of althans een deel daarvan, geeft impliciet een weergave van de culturele grondstructuur van een gebied dat veel groter is dan de tijdruimte van een kleine gemeenschap waar jongens en meisjes elkaar ontmoetten in discotheek Der Tenne (de dorsvloer) en waar voetbalshirts nog van dik katoen waren – het had Nederland kunnen zijn, België, delen van Frankrijk (en Oostenrijk misschien, ik moest althans in mogelijk meer katholieke connotatie plots ook denken aan de unheimisch gemütliche Fäkaliëndramen van Werner Schwab), afgezien van bijvoorbeeld Schwalbe, Kurschatten en Zewa. Maar het boek is veel meer dan die impressies, ik zou er professionele recensenten over willen horen.
Ein Herz aus Senf is aangekondigd als de proloog op een vuistdik werk met artistieke memoires, dus daar zie ik naar uit. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat AFdH met de uitgave van het werk van Anika Franke al dan niet opzettelijk een tegenwicht biedt aan (of toch minstens een noodzakelijke aanvulling brengt op) de schier oneindige stroom woke risoprint zines die in Nederland al jaren als waren het paspoorten van het rijk der kunsten van de band rollen, maar wat weet ik ervan. Het is in elk geval wel jammer dat op de achterflap de woke newspeak-term ‘maker’ is doorgedrongen, waar dat in de Duitse tegenhanger een pagina eerder nog gewoon “professionelle Künstlerin” heet. Het woord ‘maker’ is in zwang gekomen nadat de Rijkscultuurfondsen besloten voor te schrijven dat een kunstenaar slechts bestaat in samenhang met het publiek dat moet worden bediend, zoals ik elders al signaleerde, en het verbaast natuurlijk niet dat Paul Abels braaf in die pas loopt, zo kennen we hem weer, maar mooi dat-ie dit werk heeft uitgebracht.