Mein Gott! Herr Berfelo, was machen Sie denn hier?!

(Kopie van bericht d.d. 1 november 2017 op een eerder blog.)

Op 31 januari 2017 overleed Hendrik Jan Berfelo te Enschede (overlijdensbericht), waar hij op 19 augustus 1928 ook was geboren, als zoon van Hendrik Jan Herman Berfelo en Hendrika Caudron. Hij trouwde in 1953 met Jeanne Rol.

In 2009 bezocht ik Berfelo in zijn woning aan de Olympialaan in Enschede en sprak enkele uren met hem, d.w.z. hij vertelde en ik luisterde. Van het gesprek heb ik geluidsopnamen gemaakt, en die vervolgens getranscribeerd (de opnames zijn waarschijnlijk verloren gegaan, maar de transcriptie heb ik bewaard).

Het was mijn bedoeling een artikel te schrijven over Berfelo en dat – zo meende ik te hebben geregeld – te publiceren, wat helaas niet lukte, tot begrijpelijke kwaadheid van Berfelo. Ik heb toen het ‘artikel’ in de vorm van een klein boekje aan Berfelo toegestuurd, in naar ik meen vier exemplaren, en vervolgens niet meer van hem vernomen, al kocht ik later enkele van zijn mooie werken. De tekst, in het eerste proefboekje met een omslag in misdruk, vond ik vandaag (woensdag 1 november 2017) terug, en ik zal de tekst hieronder – voor het eerst – publiceren.

De transcriptie is vele malen langer dan het verhaal dat ik er heb uitgehaald. Berfelo was een bereisd man: niet alleen verbleef hij in Afrika, ook bezocht hij in elk geval Japan, Israël, Jordanië, de VS, Egypte, Bolivia en Peru. Hij liet me een werk zien dat was geïnspireerd op de condor, en hij vertelde:

Het is namelijk een legende bij de oude Inca’s en de pre-Inca’s: als de condor overvliegt – hij heeft hier zijn bek los – dan kan dat een voorbode zijn van een gelukkige boodschap, maar het kan ook een boodschap zijn van angst, van spanning, van tragedie, dat weten ze niet; maar zodra dat gebeurt, als-ie overvliegt en hij heeft de bek … , hij schreeuwt: dan ligt alles plat, dan houdt iedereen op met werken, wat je ook doet, wat je ook bent, wat je positie ook is of inneemt, alles ligt plat tot-ie weer vertrokken is, en dan beginnen ze weer.

De condors schreeuwen steeds minder. Weinig mensen kennen ’t werk van Jan Berfelo.

–|———

‘Mein Gott! Herr Berfelo, was machen Sie denn hier?!’

Het verdwijnen van de grootschalige textielnijverheid uit Twente noopte menig werknemer en werkgever tot blikverruiming. Jan Berfelo (1928), als jongen al helemaal gek op Kampvuren langs de evenaar, volgde de textielproductie en trok met vrouw en drie kinderen naar Nigeria en Ghana. De schilder over een reislustig leven en de blijvende invloed van de Ashanti doll.

“Ik liep al een tijdje mee als dessinateur bij de firma Menko, toen in de jaren zestig de malaise in de textiel kwam. Diverse bedrijven fuseerden, afdelingen moesten afvloeien, en daar behoorden natuurlijk de tekenkamers en graveerderijen toe. Kijk, de tekenkamer van een textielfabriek was eigenlijk een niemendalletje, want het was eigenlijk het pronkstuk van de firma, zou ik haast zeggen. In die tijd bestond het hele vak nog voor honderd procent uit het eerlijke vakwerk, machinerieën kwamen er niet aan te pas en productie kwam er niet uitrollen, maar alle gefabriceerde modestoffen werden wel op de tekenafdeling gecreëerd en rijpklaar gemaakt voor de drukkerij. Op ’n gegeven moment hoorde ik van de bedrijfsleider dat de firma Lourens in Ochtrup bezig was personeel te werven voor een gloednieuwe fabriek in Nigeria, dus ik spitste mijn oren. Ik zeg: waar moet ik mij vervoegen?, hij zegt daar en daar. Ik d’rnaartoe en daar kreeg ik een contract, en dat heb ik ondertekend. Op tien oktober 1966 moest ik beginnen, dus ik dacht: ik moet zorgen dat ik er op tijd ben.
Ze zouden ons ophalen van de airport, maar dat is helemaal niet gebeurd. Al die moeilijkheden tussen de stammen waren al uitgebroken, niemand waagde zich nog op weg, dat was levensgevaarlijk. Ik zag een vent met een oud Morrisje, ik zeg: kun je me wegbrengen? Hij zegt: liever niet. Ik zeg: ja, liever niet, ik zeg: ik moet daar werken! Nou, dat en dat bedrag, ik zeg maakt me niet uit; ik had toch geen geld bij me. Dus wij een halve dag reizen, in de tweede versnelling, richting Asawa – overal werd je door het leger op wapens gecheckt. Kwam ik daar op die office, was het eerste dat ze zeiden: Mein Gott! Herr Berfelo, was machen Sie denn hier?! Es gibt ja Krieg! Nou, mooie ontvangst, dacht ik.”

Studio

“Ik kreeg daar de opdracht de studio op te richten, want het was een compleet nieuwe fabriek, neergezet in het kader van de Duitse ontwikkelingshulp. Midden in de bush-bush, een stukje grond aan de Nigerdelta. Een malaria-oord, met een ontzettend vochtig tropisch regenwoudklimaat en alle nadelige gevolgen van dien, want het roestte daar natuurlijk als de mieter. Maar goed, d’r kwamen speciaal monteurs uit Duitsland om de machines neer te zetten en ik kreeg dus de opdracht die mensen daar te onderrichten in het vak, zowel de artistieke als de technische kant. En hetzelfde gebeurde later in Ghana weer.”

Bird

“In Ghana, als ik vrije tijd had, schilderde ik dag en nacht. Ik heb in Accra, de hoofdstad, geëxposeerd in het Artcentre en toevallig op dat moment speelde daar Charlie Parker met zijn quintet. Een stelletje gekke Amerikanen, van een aluminiumfabriek vijftig kilometer verderop, die hadden Charlie Bird naar Accra gehaald. Schitterend! In de pauze hadden ze een paar Ghanezen gevraagd of ze eventueel mee wilden doen. Daar was een oud kereltje bij, een heel klein mannetje en die kwam aan met een paar tomtoms, ze begonnen te spelen en die trompettist raakte zo opgewonden, hij wist niet meer van ophouden. Dat was echt ’n jamsessie, een inspiratie. Zuiver improviseren was dat, prachtig.”

BKR

“Medio ’72 kwam ik terug in Enschede en toen zat de hele textiel hier op zijn kont. Dus ik heb mijn oude beroep maar weer opgepakt en me aangemeld voor de Beeldende Kunstenaars Regeling. Daar kwam je niet zo maar in: je moest eerst twee jaar zelfstandig werken en maar zien hoe je aan de kost kwam, en dan kwam er een commissie thuis voor een beoordeling. Er zaten hier niet zoveel kunstenaars in de BKR in die tijd, dat waren toen onder andere Henk Schuring en Klaas Bernink. Dat is in de jaren tachtig helemaal versoepeld, toen drukten ze Jan en alleman in die regeling, dat je dacht: mijn god, wat maakt die nou weer?”

Van Haeften

“Ik heb altijd al getekend en geschilderd, vanaf kind al. In ’48 begon de AKI met een avondschool en daar ben ik naartoe gegaan, ik zat toen inmiddels bij de Gebroeders Van Heek, maar mijn eerste tekenopleiding heb ik gehad bij Gerard van Haeften, in de jaren ’42 / ’43. Die had een privéschooltje, aan de Oldenzaalsestraat, op de hoek van het Laaresstraatje, schuin tegenover de garage van Masselink. Hij had een heel groot atelier en daar leerde je de klassieke manier van ansichtkaarten uitvergroten: met vakjes op papier en dan eerst opzetten en dan mocht je een schilderij maken en dat moest je eerst in sepia uitwerken, en als je dat gedaan had mocht je pas met kleur beginnen.
Ja, alle middelbare en hogere scholen waren dicht vanwege die oorlogstijd. D’r was geen brandstof meer, docenten moesten onderduiken. Afijn, toen was de oorlog voorbij en ik dacht ik kan mijn studie voortzetten, maar niks daarvan, jongen! De boel moest weer opgebouwd worden! Mijn vader had een slijterij en na de bevrijding moest ik die zaak runnen. Nou, ik was helemaal geen zakenman, verre van dat, maar ja, de tent moest weer van de grond getild worden. A’j studeren wilt, zei mien va, dan dooj’t mar in oen vriejn tied! Ha!
Ja, ik ben een echte Tukker. Mijn moeder komt uit Goor, mijn vader kwam uit Lonneker. Bij ons thuis werd alleen maar Twents gesproken, ja hoor. Er werd niet gezegd: eet je bord leeg, nee, maak ’n teelder leug, jong. Hèhè.
Maar op een gegeven moment was ik de naaste assistent van Van Haeften en hij had veel opdrachten: oorkondes maken voor de fabrikanten als er bijvoorbeeld één 25 jaar in dienst was, of als er een ander heuglijk feit gevierd moest worden. Bloemetjes en kaligrafisch schrift op handgeschept papier, daar was-ie ’n meester in.
Toen brak de bevrijding aan, en wat deed die goochemerd? Bij een of andere klompenmaker in Enter haalde hij massa’s klompjes, groten en kleinen. Hij zegt: we gaan mooi geld verdienen. Ik zeg: wat is de bedoeling? Hij zegt: we gaan klompjes beschilderen en die gaan we verpatsen aan de Amerikanen en Canadezen. Ik zeg: nou best. Dus hij met blauw alle luchten, ik met groen de boompjes en de weitjes, hij weer de molentjes en ik de vrouwtjes met het juk. Ho, ho, god, aan de lopende band! Zijn vrouw, hij had een veel jongere vrouw, die had kennis met een Canadese officier – dat vond hij wel best, ’t maakte ‘m niks uit – en die bracht al z’n collega’s mee en die waren gek van die klompjes en die verruilden we voor sloffen sigaretten. Jonge, jonge, wat hebben we daar geld kunnen verdienen.”

Ashanti

“Maar ik moet er even bij vertellen: ik ben geen schilder die lang op een thema vastzit. Dat wil ik bewust niet, want het mag geen routine worden. Als het routine wordt, dan beleef ik er niks meer in, dan gaat de hele spontaniteit eruit. Snap je? Dat doen we niet.
Toch zit er nog – dat raak je nooit meer kwijt – het Afrika-element, de Afrikabasis in mijn werk. Die vind je steeds terug in de vorm van de Ashanti doll. Die sterke vormen: dat grote hoofd, zo als bol, en daaronder dat korte lijfje, meestal zo in een kruisvorm. De Ashanti doll, dat dragen die Ashanti-meisjes als ze pas in het huwelijk zijn getreden, in de hoop dat ze een vruchtbaar huwelijk zullen hebben.”