In 2008 was ik notulist bij een werkgroep van gemeente Hof van Twente, Kunstvereniging Diepenheim en MIKC (Delden). Kunstenaars Hans van Lunteren, samenwerkend met Ienke Kastelein, en Rudy Luijters en historicus Siebe Rossel was gevraagd onderzoek te verrichten naar het gebied tussen Delden en Diepenheim. De neerslag van dat onderzoek werd voor publicatie als concept naar de werkgroep gestuurd, met verzoek om reactie. Misschien was ik de enige die reageerde, in elk geval werd mijn reactie opgenomen in het definitieve rapport. Ik was daar trots op. Het rapport vormde de basis voor de kunstroute Koningstocht Delden-Diepenheim (2012).
–|———
Ik heb tot mijn 18e gewoond in Wiene en ben er schoolgegaan. Op de zolder van de school zijn op het beschotwerk tekeningen bewaard gebleven, gemaakt door één der soldaten die er in WO II verbleven en voorstellende henzelf – ze zijn waarschijnlijk enig in hun soort. De school is niet toegankelijk voor publiek.
We woonden in een voormalige boerderij, door mijn vader in een groffe witte pleister gestuukt. De ene buur woonde op het landgoed Twickel, de andere op het landgoed Weldam. Achter het huis stond een bentheimer scheipaal, die begin jaren tachtig afbrak, naast een kleine weide waar twee paarden omkwamen tijdens een fosforbombardement; van de halve lange, smalle en zeskantige hulzen maakte de buurman een tuinhek. Hij herbergde Duitse soldaten, kende al hun liederen en zong ze later nog graag, en ook waren zigeuners altijd welkom: die sloegen hun slag nooit bij de gastheer.
Bij het schuurtje onder aan de brug bij knooppunt 1 stond ooit een houten schuurtje van ongeveer gelijke grootte. Als jonge jongen op de fiets naar judo- of tennisles zag ik eens een wat oudere, bevuilde jongeman met een geobsedeerde blik door de begroeide sloot het talud opkruipen. Het schuurtje is afgebrand, evenals later meerdere schuren en boerderijen. De dader van veel van die branden is bekend: een dronkaard van ruim vijftig, zoon uit een oud en groot boerenhuis. Niet ver van het schuurtje, aan de andere kant van het kanaal, werd ik voor het eerst bewusteloos geslagen – het was tijdens mijn krantenwijk, een overmacht van 3 jongens kwam op hun brommer uit Goor aanrijden langs het spoor.
Ik herinner mij een moord bij inbraak, een dubbele moord, de oude vrijgezel met het glazen oog die in een sloot fietste omdat hij bleef kijken naar een jonge meid, de vrouw genoemd broodjeswolf die de koffietafels na alle begrafenissen bezocht en belegde broodjes in haar tas deed en meenam: ‘vind mien zoon zo lekker’, de man met het houten been en de gouden tand, de stotterende man die de naam van zijn vrouw niet uit kon spreken en daarom altijd sprak van ‘den andern’. Herinneringen aan een vierkante kilometer.
Slapen in het persvoer op de deel bij de buren, ruikend naar de koeien. Melk door een zeef met papieren filter in een melkbus. Fluitjes snijden van jong hout van de lijsterbes. Nog nooit van kunst gehoord.
In het westelijke landhoofd van de spoorbrug is een bunker verwerkt.
–|———